Datum

Aangepast


Fotografie & Styling

Ruud Baan & Isis Vaandrager


Tags

 (14)


Met z’n allen voor iedereen


Fotografie: Ruud Baan  | Styling: Isis Vaandrager


Fotografie: Ruud Baan | Styling: Isis Vaandrager


Freek Schell over zijn familiebedrijf, de grootste multiculturele slagerij van Nederland.

Sinds de oprichting in 1796 produceert de familie Schell slagerszonen genaamd Freek, die het familiebedrijf met grote kundigheid runnen. Freek junior, de achtste in rij, nam Slagerij Schell over toen zijn vader met pensioen ging, maar wilde het wel op zijn eigen manier doen. Hij brak met de Hollandse slagerstradities en maakte er de grootste multiculturele slagerij van Nederland van. Hectisch, druk en oergezellig.

Voor ieder wat wils heb jij heel letterlijk genomen. Waarom?
“Heel simpel, omdat het geld oplevert. Rotterdam heeft meer dan 160 verschillende nationaliteiten. Kaapverdianen, Antillianen,  Surinamers, Chinezen, Turken, Portugezen, Italianen, Spanjaarden, Polen, noem maar op. Die mensen kwamen in de loop der jaren in deze wijk wonen. Ze hebben een eigen cultuur, eten anders, dus ze zoeken andere producten. Die zijn we gaan maken en verkopen. Mijn vader, een echte vakidioot, is er voorzichtig mee begonnen in de jaren ’60, met de komst van de Argentijnen. Voor hen haalde hij T-bone steaks in huis. Toen ik de zaak overnam, ben ik helemaal voor de multiculturele inslag gegaan.”

Vonden andere slagers dat niet raar?
“Heel raar! Ze begrepen er niks van. Pootjes en staartjes, alles in stukjes hakken. Hollandse slagers waren gewend om alles netjes uit te benen, mooie filetlapjes te snijden. Maar van onze klandizie is 90% allochtoon. Die kopen geen slavinken. Ons vlees is niet gestileerd, gekruid, gemarineerd, of voor gegaard. We hebben het wel geprobeerd, maar klanten willen het niet. ‘Dat kunnen we zelf veel beter,’ zeggen ze dan. En daar hebben ze waarschijnlijk gelijk in.”

Die culturen staan niet alleen voor, maar ook achter de toonbank.
“Klopt. Om onze klanten tegemoet te komen. Zo wordt een Surinaamse man bijvoorbeeld door een Surinaamse vrouw geholpen. Zij kan hem in zijn eigen taal te woord staan, ze weet alles over de manier van koken en adviseert over de ingrediënten die nodig zijn voor bepaalde recepten. Dat schept vertrouwen. En als je de lekkerste producten hebt, die nergens anders te krijgen zijn, zoals de speciale Kaapverdiaanse worstjes gemaakt door onze Portugese slager, blijven klanten terugkomen. En ze bevelen je aan. Dat is het grootste compliment. Voor onze Antilliaanse hammen komen ze van heinde en verre. Uit Groningen, Arnhem, Brabant. Wij zetten geen advertenties, dus ze moeten het ergens anders gehoord hebben.”

Hoe kom je aan je personeel?
“Meestal zoeken we gericht, dan gaat het via via. Want bij het arbeidsbureau kan je niet vragen om een Chinees meisje dat ook Chinees spreekt. Dat wordt gezien als discriminatie.


Verder lezen…


Maar ik mag het wel aan mijn buurman vragen of aan iemand die hier al werkt. Of werknemers komen zelf met een zus of neef, die op zoek is naar een baan. Mensen blijven lang. Rosa, een Kaapverdische dame, werkt al 27 jaar bij ons, Esther 25 jaar. Zo hebben we er een paar, dat is de vaste kern.”

Wat maakt Schell zo leuk dat mensen er dertig jaar willen werken?
“Het is een georganiseerde bende. Hectisch, druk, gezellig. Je valt er niet bij in slaap, zeg maar. We hebben wat  temperamentvolle types rondlopen, die schreeuwen en lachen. De een neemt gebak mee als ‘ie jarig is, de ander pasteitjes, of roti. Dat geeft de sjeu eraan. Natuurlijk is er ook wel eens bonje, het zijn allemaal mensen. Maar dat wordt gewoon opgelost. Deze zaak is ook een beetje van hun. Ze denken mee als er wat fout gaat, of juist goed. Ze zijn er trots op. En ik op hen.”

Klinkt als familie.
“Ja, dat is ook zo. Een Rosa of een Esther, ik zal niet zeggen dat ze als een zus voor me zijn, maar wel een vriend. We werken 8 uur per dag samen, jaar in jaar uit. Ik heb ze zien trouwen en kindertjes krijgen, zij mij ook. Mijn vader, die nu 74 is, komt af en toe nog helpen. Mijn vrouw werkt hier, ik heb haar zelfs in de slagerij ontmoet. Ze was 15, een vakantiehulp. Ik was 18. Toen ze na drie jaar wegging, begon ik haar te missen. Dus heb ik haar mee uit gevraagd, naar de film. Van het een kwam ‘t ander.”

Gaat jullie zoon Freek de 9e voor de opvolging zorgen?
“Hij zegt van wel, maar hij is 13. Er gaat nog zoveel gebeuren in zijn leventje. Het slagersvak is leuk, maar ook hard werken. Je moet ‘s ochtends vroeg op, bent altijd bezig. Als die jongen liever met een makkelijk baantje zijn geld wil verdienen, moet ‘ie dat doen. Natuurlijk zou ik het jammer vinden als het ophield, maar ik ga er geen druk op leggen. Het loopt zoals het loopt. Misschien wil mijn dochter verder. Of een van mijn neefjes.”

Zou je nog terug willen naar de slavink?
“Nooit. Laat ons maar lekker eigenwijs klooien. Vlees is toch mijn passie. Mensen snappen dat soms niet, die denken vies, koud, bloed. Ik zie het als kunst. Ik wil mooie producten maken en nieuwe dingen proberen. Ik geniet ervan als mensen het lekker vinden, net als een kunstenaar het fijn vindt dat zijn schilderijen mooi worden gevonden. We zijn nu het rundvlees aan het promoten, omdat we veel Brazilianen over de vloer krijgen. Op zaterdag gooien we hier wel eens een goeie rib eye op de barbeque, zodat klanten kunnen proeven. Dan zie je ze blij worden. Dat lukt je niet met een slavinkje in een pannetje. Nee, als dat moet, dan stop ik er gelijk mee.”

Gepubliceerd in 2012 in het Rotterdampas Magazine.